Hoewel J.K. Rowling een tijd geleden twijfel zaaide over nog een achtste deel ? de druk van lezers, filmindustrie en commercie is blijkbaar erg groot ? is Harry Potter en de relieken van de dood het sluitstuk van een van de succesvolste boekenseries ooit. Vanaf het begin is Rowling met lof overladen, die alleen maar is toegenomen. Ze wordt geroemd om haar verbeelding, haar ideeënrijkdom en vakbekwaamheid om complexe plots te bouwen, gezien als iemand die de verstofte traditie van de (griezel)fantasy nieuw leven heeft gegeven, en geprezen omdat ze haar hoofdpersoon een coming-of-age-ontwikkeling laat doormaken van prepuber tot jongvolwassene. Daarnaast looft men haar vanwege haar vermeende bijdrage aan de leesbevordering en het vermogen jong en oud aan te spreken en (weer) aan het lezen te krijgen.
Ook na het laatste boek overheersen superlatieven ("groots slotstuk", "grandioze finale", "pure triomf"), en daarbij is nauwelijks sprake van gefundeerde reserve. Het lijkt soms wel of het stellen van vragen bij Rowlings cyclus not done is, en zo ongeveer gelijkstaat aan majesteitsschennis. Vooral veel volwassenen die, vaak al vanaf het begin, uitbundig 'in' Harry Potter zijn, wuiven met de zelfverzekerde idolatie van de verblinde fan elke vorm van kritiek resoluut terzijde. Dat is echter niet terecht, want nu er, na voltooiing van de serie, meer afstand genomen en tegelijk beter ingezoomd kan worden op onderdelen van de zeventrapsraket, is het wel degelijk mogelijk vraagtekens te zetten bij de vermeende kwaliteit ervan. In dit artikel worden enkele inhoudelijke aspecten van commentaar voorzien, in een vervolgbijdrage zal ingegaan worden op onderdelen van de literaire vormgeving ? zonder dat op volledigheid aanspraak wordt gemaakt.
De Potter-cyclus is onderdeel van de fantasy- en griezeltraditie, die de laatste decennia een opmerkelijke opleving kent. Heksen, spoken, tovenaars, weerwolven, vampiers, demonen en een keur aan buitenaardse wezens krijgen volop aandacht, niet verwonderlijk in een periode waarin het houvast van de grote (ideologische) verhalen van de traditionele politieke en religieuze systemen zo niet verdwenen, dan toch sterk gerelativeerd is. Juist nu lijkt de behoefte aan ontmoetingen met een andere dan onze complexe, onoverzichtelijke en angstwekkende werkelijkheid gegroeid.
Het Potter-personage kan worden gezien als een in een herkenbare fictiefiguur gematerialiseerde oerfantasie van de mens, die graag de grenzen van zijn eigen bestaan overschrijdt en rusteloos op zoek is naar een andere, betere wereld. Waar, ondanks de tegenwerking van frustrerende krachten, de hoop nog niet is vervlogen op alle vragen een antwoord te vinden. De meest essentiële, waar Harry vanaf het begin mee worstelt, is de identiteitsvraag: wie ben ik, waar kom ik vandaan, wat is mijn bestemming? Hij is wees, afstammeling van een tovervader en een Dreuzelmoeder, de verpersoonlijking van een typisch grensgeval: levend in een niemandsland met aan de ene kant de ons bekende realiteit, aan de andere kant de magische wereld van een andere dimensie. Door die vragen is hij voor het leven getekend met een bliksemschicht op het voorhoofd, sinds hij als baby een aanval van de Meester van het Kwaad wist te weerstaan. Met vage reminiscenties aan een kort, gelukkig leven met zijn door Voldemort omgebrachte ouders, moet hij zich boek na boek het Kwaad en de Dood van het lijf zien te houden. Ziedaar de bron van de existentiële (h)erkenning die jong en oud in de Pottermythe aanspreekt, omdat die raakt aan al of niet bewuste universele wensen, dromen en verlangens.
Belangrijk is hoe Rowling die confrontatie in haar boeken inhoudelijk gestalte heeft gegeven. Is er sprake van een ontwikkeling in de richting van een wezenlijk drama, waarbij het menselijk noodlot, met geluk, liefde, verdriet, vergankelijkheid en dood in de hoofdrol, de lezer in een onontkoombare greep krijgt?
In de eerste boeken wordt de strijd tussen Goed en Kwaad sterk dichotomisch weergegeven. De scheiding der geesten is duidelijk, de stellingen zijn op een klassieke manier betrokken en de lezer hoeft weinig moeite te doen zijn (dis)loyaliteiten te verdelen. Harry staat aan de goede, Voldemort aan de kwade kant en aan het eind van elk deel heeft het goede, na de nodige tegenslag, bevredigend overwonnen. In het vierde boek echter, Harry Potter en de vuurbeker, lijkt Rowling dat schematische patroon te doorbreken en de controverse op een intrigerende manier op de spits te drijven, door Potter te confronteren met de angstwekkende gedachte dat het kwaad niet alleen door de ander(en), Voldemort (en zijn trawanten), wordt vertegenwoordigd, maar ook in hemzelf huist. De macht van het Kwaad is blijkbaar zo veelomvattend en intens, dat iets van zijn duivels karakter Potter in zijn existentiële greep krijgt.
Het is de vraag hoe de schrijfster in de volgende delen hiermee omgaat. Kan Potter de macht van het kwaad niet, of slechts ten dele, weerstaan, dan zal hij pas écht in de ban van een schokkende identiteitscrisis komen. Dan moet hij onherroepelijk het gevecht in en met zichzelf durven aangaan. Waarmee hij als (verhaal)personage, als literair karakter, aanmerkelijk interessanter, want psychologisch genuanceerd, veelkantig, ondoorgrondelijk, tragisch en dus menselijker wordt. Dat wil zeggen dat zo zijn existentiële lotsbestemming een krachtige dramatische impuls krijgt, die zijn herkenbaarheid compliceert en verdiept.
Wie de twee volgende boeken hierop naleest, merkt dat Rowling die gewekte verwachtingen niet waarmaakt ? alsof ze geschrokken is van wat ze heeft opgeroepen. Ze trekt zich als het ware terug uit de strijd, en blijft op het veilige niveau van een stereotiepe tweedeling tussen Goed en Kwaad met Harry aan de ene en hij "wiens naam niet genoemd mag worden" aan de andere kant. Het perspectief van waaruit de lezer Potters avonturen volgt, verandert dus niet en valt terug op vertrouwde dichotome kaders.
Met het verschijnen van Harry Potter en de relieken van de dood, waarin de lang voorspelde afrekening tussen Harry en Voldemort plaatsvindt, grijpt Rowling terug op haar eerder in deel vier gewekte verwachting. Immers, nu hij zijn 17e jaar nadert en van kind jongvolwassene wordt, vervalt de magische bescherming en is de kans dat Voldemort Harry's hoofd (en ziel) binnendringt, levensgroot aanwezig. Het begint er al mee dat Harry in zijn dromen in de gedachten van de Heer van het Duister kan kijken, al weet hij nog niet wat Voldemort precies wil. Als Potter teruggaat naar zijn geboortedorp volgt de confrontatie met Nagini, de Slang, de schrikwekkende demonstratie van de almacht van het Kwaad, en toen, zo staat er, "barstte zijn litteken open en was hij Voldemort". Helaas is het vervolg teleurstellend.
Via zijn litteken maakt Harry uitstapjes naar Voldemorts brein, zodat hij diens motieven en daden ziet en kent, maar omgekeerd ? het bewustzijn dat het Kwaad in hem is binnengedrongen en zich gedeeltelijk van hem meester maakt ? gebeurt dat niet. "Voldemorts woede was als een stalen pin die in Harry's hoofd werd gedreven. Hij beet op zijn vuist om het niet uit te schreeuwen, sloot zijn ogen en was plotseling Voldemort, die naar Sneeps bleke gezicht keek." Rowling ontwijkt opnieuw het probleem door Harry een soort telepathische gave te schenken waarmee hij, door zijn brandend litteken, de kans krijgt om Voldemort te doorzien, en tegelijkertijd te ontdekken dat anderen, Tovenaars of Dreuzels, niet alleen maar goed óf kwaad zijn, maar beide kunnen zijn. Het duidelijkst doet ze dat door in te gaan op de achtergronden van Perkamentus en Sneep, die in het begin van de cyclus het goede en het kwade vertegenwoordigen. Beide personages worden, doordat Potter de kans heeft in hun verleden te duiken, nu genuanceerder uitgewerkt. Het verraad van Perkamentus, maar zeker ook de geschiedenis van Sneeps vroegere verliefdheid op Lily Potter, de moeder van Harry, maken dat fraai duidelijk (de Patronus van Sneep, net als die van Lily, is dan ook niet voor niets eenzelfde Zilveren Hinde).
Harry ontdekt dus dat Goed en Kwaad niet zo eenvoudig zijn te scheiden, en dat het (volwassen) leven ingewikkelder in elkaar zit, ? maar dat krijgt in het verhaal voor het hoofdpersonage zelf geen consequenties, ook niet in het slotstuk. Dat inzicht blijft obligaat, ontwikkelt zich niet tot een intrinsieke zielstragiek, maar is iets wat zich 'buiten' afspeelt. En daarmee blijft ook de uiteindelijke confrontatie tussen Goed en Kwaad voorspelbaar. Het is een variatie op de klassieke 'High Noon'-tweestrijd, waarbij Voldemort door zijn eigen terugkaatsende vervloeking dodelijk wordt getroffen: het Kwaad brengt uiteindelijk zichzelf ten val ? de orde is hersteld.
Wel moet gezegd dat de thema's verdriet, verlies en dood in de boeken ruimhartig aan bod komen, en in veel variaties een rol spelen bij de coming of age van Harry. Wat dat betreft, heeft Rowling zeker duidelijk gemaakt dat het (toekomstig) leven bepaald niet over rozen gaat, en dat iedereen voorbereid moet zijn op onvermijdelijke aanslagen op romantische visioenen als welbevinden en geluk. Maar tegelijkertijd weet ze met dat streven naar volmaaktheid, gelukzalig evenwicht, verliefdheid en liefde merkwaardigerwijs vrijwel geen raad. Zeker waar het de verwarrende lichamelijke kant van de ontluikende liefde betreft, blijft ze hopeloos onthand, oppervlakkig en ouderwets. Erotiek en seksualiteit worden angstvallig vermeden, en wat dat betreft zijn de Potterboeken achterhaald, domweg traditioneel en conservatief.
De nadruk ligt op eerlijke, opofferende vriendschap, die de kiemen van verliefdheid in zich draagt, maar die ook onwaarachtig en vals kan zijn, en leidt tot verraad. Harry leert desillusies kennen, feilbaarheid, van anderen en zichzelf, ontmoet morele ambiguïteit, wordt vaak op de proef gesteld, ontdekt dat uiterlijkheden façades kunnen zijn die bedrieglijkheden verbergen, krijgt teleurstellingen te incasseren waar hij zichzelf bovenuit moet zien te werken, en ervaart (doods)angsten. Mooi is hoe, in het laatste deel, wordt teruggegrepen op de klassieke mythe van de dood als vriend via 'Het Verhaal Van De Drie Gebroeders', waarin de levenslange angst van de mens voor het definitieve einde gestalte krijgt. Thema's uit de (ook orale) volksverhalen- en sprookjestraditie worden gerevitaliseerd, zoals door de rol van de Relieken (Steen, Toverstok en Mantel) die, met elkaar verenigd, de bezitter het meesterschap geven over de dood ? een fraaie prelude op de eindstrijd van Harry tegen Voldemort.
Het Kwaad verschijnt ook nadrukkelijk als een maatschappelijk, onderdrukkend verschijnsel waarbij de individuele vrijheid wordt verstikt. Het schrikbeeld van een volledig georkestreerde samenleving, waarin geen plaats is voor eigenheid en creativiteit, roept duidelijk reminiscenties op aan fascistische of communistische dictaturen, al blijven concrete uitwerkingen achterwege. Rowling roept angstvisioenen op die een "bloedzuivere samenleving" betreffen (zo is een Kobold op de vlucht omdat zijn vrouw van zuiver bloed is en hij niet), waarbij het doel de middelen heiligt ter rechtvaardiging van gewelddaden tegen andersdenkenden. Toverkracht betekent macht die naar goeddunken kan worden uitgeoefend om verzet te smoren, maar het is diezelfde toverkracht die een tegenmacht kan organiseren, en die bv. tot uiting komt in de strijd voor de bevrijding van de Huis-Elfen, een vorm van slavernij die vele actuele associaties oproept. Er komen sinistere organisaties voor, zoals de inquisitoriale 'Registratie Commissie', die tovenaars en heksen op hun bloedzuiverheid beoordeelt, waarmee onverholen naar een nazistische praktijk wordt verwezen. Toch blijft ook deze verschijning van het Kwaad algemeen, zonder detaillering. Maar het roept wel verzet op tegen bedrog, eenvormigheid, gelijkschakeling, racisme en verengd nationalisme ? overigens zonder al te expliciet moralisme ? en heeft vooral als functie de dichotomie van Goed en Kwaad te versterken en te verbreden.
Het bovenstaande laat zien dat Rowling er goed in geslaagd is herkenbaarheid een grote rol te laten spelen ? zeker een belangrijke factor waarom Potter kon uitgroeien tot zo'n populaire figuur. Zowel voor kinderen als volwassenen is er veel dat rechtstreeks verwijst naar de actuele samenleving, het gewone, alledaagse leven, dat ? vervormd, aangepast en van vervreemdende maar juist daardoor extra opvallende elementen voorzien ? de aandacht prikkelt en vasthoudt. Dat is haar op twee fronten uitstekend gelukt, waarbij ze gezorgd heeft voor een goed doordacht en uitgewerkt informatief systeem waarin realiteit en fantasie elkaar creatief beïnvloeden.
Op de eerste plaats sluit ze aan bij de traditie van het door iedereen gekende schoolleven, daarbij geïnspireerd door de realiteit van het bij ons minder bekende Angelsaksische boardingschool-systeem. Het kostschoolleven wordt met inventieve details geëvoceerd, waarin de lezer eigen ervaringen kan terugvinden. Het biedt een geraffineerde mengeling van een echte en een verzonnen wereld, met voldoende reële aanknopingspunten om de minder dicht bij de werkelijkheid liggende ideeën, figuren en voorvallen te accepteren. De beschrijving van het concrete onderwijssysteem, de verschillende lessen, de diversiteit van het lerarenbestand, de selectiemechanismen, de sociale verhoudingen en de ingebouwde (groeps)competitie, die vooral tot uitdrukking komt in de uitvoerig beschreven Zwerkbalwedstrijden (ingenieuze variaties op voet- en honkbal), en zeker ook de vele ge- en verboden die uitnodigen tot overtreding ? dat alles en nog veel meer maakt dat de praktijk op de Zweinstein Hogeschool Voor Hocus Pocus kan uitgroeien tot een geslaagde parodie op het schoolleven, waar iedereen eigen belevingen en herinneringen in kwijt kan. Daarnaast veroorlooft Rowling zich een aantal zeer geslaagde uitstapjes naar andere herkenbare maatschappelijke verschijnselen. Bv.: via het personage van Rita Skeeter, de verslaggeefster van de 'Daily Prophet' in Harry Potter en de vuurbeker, die met haar magische ganzenveer in de aanslag het nieuws graag zelf maakt én interpreteert, wordt de (roddel)journalistiek effectief op de hak genomen via een geestige karikatuur die niemand kan ontgaan. Die terugkerende aandacht voor de levendig gestoffeerde vermenging van gewone en tovenaarswereld mag een knappe prestatie worden genoemd. Hier ligt ook een belangrijke reden dat de Potterserie, veel meer dan bv. Tolkiens trilogie of ? in iets mindere mate ? de Narnia-cyclus van C.S. Lewis, vanaf het begin heeft kunnen rekenen op groot enthousiasme van jonge en oudere lezers.
De tweede 'gouden greep' wordt gevormd door de evocatie van de vele archetypische wezens die opgeslagen liggen in het literaire geheugen van de (volks)verhalentraditie. Sprookjes, mythen, sagen, legenden en andere verhalen uit de collectieve geschiedenis van de mensheid worden bevolkt door allerlei wezens waarin vele dromen, verlangens en angsten geprojecteerd zijn die het leven, en de vele vragen die dat oproept, begeleiden en richting geven. Rowling heeft de traditie van het fantasy-genre, waarin veel van die tot de verbeelding sprekende figuren voorkomen, tot in alle uithoeken geëxploreerd en geëxploiteerd, en de magische wereld van Harry bevolkt met een uitgelezen selectie wonderlijke mythologische verschijnselen en folkloristische fabeldieren. Huis-Elfen, Griffioenen, Basiliks, Vliegende Draken, Reuzen, Slangen, Feniksen, Zwarte Honden, Dooddoeners en allerlei andere vreemde schepsels, worden ingezet om Harry's queeste op weg naar zijn volwassenheid te blokkeren, dan wel te bespoedigen. En al weet niet elke lezer de exacte geschiedenis van al die vaak niet voor niets angstaanjagende figuren, ze appelleren aan een in iedereen overgeleverde en neergeslagen literair verleden van gehoorde, gelezen en ? via film en televisie ? ook gevisualiseerde (sprookjes)verhalen.
In haar beide, op verzoek van de Britse liefdadigheidsvereniging 'Comic Relief' geschreven 'schoolboeken' ? in 2001 verschenen en in het Nederlands vertaald ? geeft Rowling een gedetailleerde classificatie (van het 'Ministerie van Toverkunst', met een voorwoord van Albus Perkamentus) van tientallen fabeldieren die in de boeken een rol spelen, en gaat ze, via een sportexpert, uitvoerig in op de achtergronden en spelregels van Zwerkbal ('door de eeuwen heen') en de functie van de Gouden Snaai. Deze informatieve achtergrondverhalen, creatief vermomd als lesmateriaal voor Harry Potter, bewijzen dat Rowling de geschiedenis van het fantasygenre op haar duimpje kent en er met veel plezier haar eigen interpretaties aan toevoegt. Dat toont ze eveneens als ze regelmatig een misschien niet voor iedereen doorzichtig spel speelt met verwijzingen naar en allusies op bekende literaire voorbeelden, zoals de Tolkien-mythe, de Narnia-boeken van C.S. Lewis (vooral in Harry Potter & de Gevangene van Azkaban), de Bijbel en eeuwenoude sprookjesverhalen.
Concluderend kan gezegd worden dat de Harry Potter-boeken op het gebied van de confrontaties tussen Goed en Kwaad en het meer psychologische coming-of-age-thema sterk aan de oppervlakte blijven, en veel gemeenplaatsen bevatten. Inhoudelijk gaat Rowling confrontaties uit de weg en blijft ze aan de veilige kant, waardoor de lezer niet echt verontrust, laat staan ontregeld wordt. De geschiedenis van de persoonlijke lotsbestemming van Harry krijgt op een thematisch voorspelbare wijze vorm, waarbij het cliché uit het ouderwetse kinderboek niet wordt geschuwd, iets wat ook duidelijk te merken is aan allerlei tegeltjeswijsheden die in alle boeken zijn terug te vinden, zoals quasi-diepzinnigheden als deze van Perkamentus: "Uit onze kennis blijkt wie we werkelijk zijn, veel meer dan uit onze talenten", of spreuken als "Wijsheid zonder grens is ieders liefste wens", of ze nu van potjeslatijn worden voorzien of niet.
De waardering betreft vooral de vaak ook humoristische wijze waarop onderdelen uit de echte en de verzonnen werkelijkheid met elkaar tot een redelijk authentiek aandoende verhaalrealiteit zijn vervlochten. Maar dat is onvoldoende om van een thematisch geslaagde cyclus te kunnen spreken. [Peter van den Hoven]
Verberg tekst