Thuishaven : roman
×
Thuishaven : roman Thuishaven : roman
Nederlands
2025
Volwassenen
Speelduur: 5:53
Judith Hermann het verhaal van een vrouw die een nieuw leven begint nadat haar dochter is verhuisd en zij van haar man is gescheiden.
Daisy-boeknummer 60259
Titel Thuishaven : roman
Vertaler Herman Vinckers
Verteller Mireille Dewever
Taal Nederlands, Duits
Oorspr. taal Duits
Oorspr. titel Daheim
Distributeur Brussel: Luisterpunt, 2025
1 cd
Speelduur 5:52
Oorspr. uitgever Meridiaan uitgevers
Aantekening Vlaamse stem
Stem: Vrouw

De Morgen

Zomerlezen -Goochelaars, hoarders en varkenshoeders
Mirjam van Hengel - 09 augustus 2025

'Ik schrijf parallel aan mijn eigen leven, een andere manier van schrijven ken ik niet.'

De Duitse Judith Hermann (55) publiceerde twee jaar geleden een bundel 'colleges over poëtica', in het Nederlands verschenen onder de titel Kiezels. Het begint met een toevallige nachtelijke ontmoeting tussen de ik-persoon en haar analyticus, dokter Dreehüs. Een man bij wie ze drie keer per week op de sofa ligt, van wie ze de werkkamer kent en de dandyeske overhemden.

Nu ze hem in het wild tegenkomt, dronken, in de buurt van een schimmig café, gaat ze onmiddellijk aan de slag om de ontmoeting in haar geheugen te prenten - 'gebaren en gezichtsuitdrukking, zijn enigszins extravagante kostuum, de manier waarop hij ons een vuurtje gaf, glimlachte en losjes op afstand bleef'.

Er gebeurt iets in het echte leven en het moet acuut worden opgeslagen voor later gebruik. Om over te kunnen schrijven.

Toen de colleges verschenen, had Hermann al zes boeken gepubliceerd. Het eerste, Zomerhuis, later (1998), werd een bestseller. Een verhalenbundel over een groep jonge mensen, aanhikkend tegen het begin van de rest van hun leven, feestend, verwachtend, uitstellend. Het was Hermanns eigen generatie, rondhangend in het zomerhuis van haar eigen grootmoeder - een verhaal, dus, parallel aan haar eigen leven.

Maar Hermanns opmerking wijst niet zomaar in de richting van autobiografisch proza. Dat parallelle schrijven van haar gaat vele kanten op. Soms levert het fictie op, waarbij de wortels van het eigen leven voor de lezer onherkenbaar zijn. Soms is het explicieter en essayistischer, maar speelt juist ook fictie weer een rol. De 'personages' in de essays zijn even fijnzinnig gevormd als in haar proza, en de werkelijkheid erin doet zich aan de auteur vaak helemaal niet zo werkelijk voor.

Dat de analyticus zomaar op straat rondloopt, is voor de auteur eerder surrealistisch. 'Ik was ervan uitgegaan dat dokter Dreehüs niet bestond. Dat hij een soort mot was, die zich voor de duur van een analysesessie materialiseerde tot een persoon.'

Oftewel: in ieder genre manifesteert Hermann zich vooral als verteller. Een moment, een personage, en los geht's. Geen ruis, geen lange aanloop.

DREIGENDE LEEMTES

Ook in haar nieuwe roman, Thuishaven, misschien wel haar mooiste, heel sterk van sfeer, helder én geladen, gaat het zo.

Prachtige beginzin: 'Toen, in die zomer bijna dertig jaar geleden, woonde ik in het westen en ver weg van het water.'

We hebben nog geen flauw idee wat 'die zomer' is, maar we zijn meteen mee. Er volgt een verhaal over een ontmoeting van de ik-figuur, een jonge vrouw, met een man die zegt: 'U bent klein. Precies goed voor mij.'

Hij blijkt goochelaar te zijn, op zoek naar een assistent voor de truc van de doorgezaagde vrouw. Zij gaat met hem mee, als doorzaagbare vrouw, op een schip naar Singapore. Het valt zomaar op tafel, grillig, vreemd maar in eenvoudige zinnen verteld, om twintig pagina's verder te eindigen met: 'Ja. Dat was het, dat wilde ik je vertellen.' Daarna begint de rest van de roman, de vrouw is dertig jaar ouder, de goochelaar lijkt verdwenen.

Schrijven imiteert volgens Hermann het leven en dat leven vat ze vervolgens samen als 'het verdwijnen van dingen, het voortdurend achterblijven, het onscherp worden, het oplossen van de beelden', nadat ze heeft verteld. Vanzelfsprekend is dus dat haar thema: verdwijnen, weg zijn. In alles.

Om te beginnen in haar stijl, die elliptisch is, met korte zinnen, brokkelig, afgewisseld met lange, beeldende lijnen. Ze laat gangbare leestekens weg en haar personages zijn mensen van wie we vooral veel níét weten. Mensen met gaten in hun geschiedenis of in zichzelf.

In de verhalenbundel Lettipark leidt dat tot quasi-alledaagse maar soms bijna Kafka-achtige verhalen met raadselachtige, soms dreigende leemtes en details die een eigen leven gaan leiden. De boeken die een vrouw bij haar analyticus (dezelfde als in het essay?) op zijn bureau ziet liggen en die ze interpreteert als verborgen aanwijzingen binnen haar therapie. Een lugubere barak die zich schuilhoudt achter een stuk golfplaat in Odessa.

In een ander verhaal vindt een vrouw een vakantiefoto terug waarbij ze vaststelt dat de hele bijbehorende vakantie in nevelen is weggeglipt. 'In feite staan we daar nog steeds, tot op heden, op blote voeten en hand in hand op het terras van dat huis op het eiland.'

ALLES MOET BLIJVEN

Maar er is ook het verhaal over een vader (haar echte vader?), een hoarder in een minuscuul appartementje dat van onder tot boven is volgestouwd met spullen - een plek waar juist niets afwezig is, integendeel alles moet blijven, opgetast in hoger en hoger wordende stapels. 'Mijn vader is heel lang ziek geweest', schrijft Hermann dan. 'Dat moet ik er wel bij zeggen.'

Hij verbleef in psychiatrische ziekenhuizen en verdween daar dan uit. Kwijt. Tot hij werd gevonden en de dochter hem ophaalde. Het verdwijnende teruggebracht naar een plek waar ze vat op had: een appartementje waar de dochter kon aanbellen. Of: een verhaal dat de dochter kon schrijven?

In Thuishaven keert de hoarder terug, nu als ex-echtgenoot van de hoofdpersoon. Het plot van de roman is compact: vrouw trekt zich terug in een huis aan de kale, onbarmhartige kust in het boomloze noorden van Duitsland.

Geen buren, pas een heel eind verder een huis met daarin ook één vrouw. In het dichtstbijzijnde dorp het café van haar broer en verderop de boerderij van een zwijgzame boer, die ze ondanks zijn gruwelijke stallen met duizenden opeengepropte varkens woest aantrekkelijk vindt.

GIFTIGE LIEFDE

Met de vrouw uit het huis naast haar raakt ze bevriend, een vriendschap die leven in haar dagen brengt en humor in het verhaal.

In het café van haar broer werkt ze terwijl

ze toeziet hoe hij zich in een giftige liefde verliest. En met de varkensboer krijgt ze een verhouding. Hij helpt haar met de aanleg van een marterval in haar huis, ze bewondert zijn zware naakte lichaam en eet in zijn troosteloze keuken aardappels, bloemkool, schnitzel.

'Ben je hier weleens weggegaan', vraagt de vrouw. 'Hij zegt, nooit. Nooit weggegaan, geen reis gemaakt, nooit ergens anders geweest. Ik zou ook niet weten waarom.'

Onder het verhaal van het nieuwe leven dat de vrouw begint, borrelt het vroegere. Met haar ex-man wisselt ze zachte, onderzoekende brieven uit en met hun dochter heeft ze sporadisch een videocall. De dochter verdween, begrijp je gaandeweg - uit de stad waar ze woonden, uit het land, uit het leven met haar ouders. Ze weten niet waarheen, op zeker moment is ze begonnen haar coördinaten te sturen, meer niet.

Is de vrouw opnieuw begonnen omdat haar dochter vertrok? Wat maakt haar zo eenzelvig, waarom kiest ze een landschap waarvan je hard en verdrietig wordt, waarom valt ze op mannen die aan de rand van het leven bewegen, de een opgesloten in een huis vol spullen, de ander naast duizenden krijsende dieren? En wat doet het naargeestige verhaal over het doorgezaagde meisje in dit boek?

IN DE KIST

Tegen het eind krijgt de vrouw een brief van de gewezen echtgenoot waarin hij haar vertelt over haar verleden, wie ze was, hoe ze was, wat ze deed met de goochelaar en zijn kist. Het klopt niet, denkt ze. Wat hij vertelt, klopt niet.

Maar de brief schiet haar terug naar haar jeugd, waarin ze dag na dag met haar broer op de gang in het trappenhuis van hun flatgebouw op hun moeder zaten te wachten, urenlang. Verwaarloosd en murw. Een zo pijnlijke herinnering dat je begrijpt dat terugdenken en vervormen hier samengaan. Dat deze vrouw gestempeld is door ervaringen met weg zijn, achtergelaten zijn. Dat de geschiedenis met de dochter wellicht een selffulfilling prophecy is.

Wellicht. Hermann zelf duidt dit niet, ze kijkt wel uit. Ze schrijft een roman over iemand die weerbarstig en gebarsten is, een nieuw verhaal, stoer, vaak ook heel geestig, en ja, wellicht parallel aan haar eigen leven.

Maar waar je dat bij andere schrijvers die dat doen vaak zien kunt, schemerend tussen de regels door, is dat bij Hermann op een wonderlijke manier niet zo. Zij lijkt juist te verdwijnen in haar personages, als de doorgezaagde vrouw in de kist over wie ze aan het einde vertelt dat ze 'iets van zichzelf in die kist was kwijtgeraakt. Ze had het gevoel dat een deel van haar er nog steeds in lag, een wezenlijk en niet te benoemen gedeelte.'

Een weggelaten deel, waarover je niet kunt schrijven en beter zwijgt.

De Volkskrant

Recensie - Thuishaven -Een moment, een personage, en lós
Mirjam van Hengel - 02 augustus 2025

'Ik schrijf parallel aan mijn eigen leven, een andere manier van schrijven ken ik niet.'

De Duitse Judith Hermann publiceerde twee jaar geleden een bundel 'colleges over poëtica', in het Nederlands verschenen onder de titel Kiezels. Het begint met een toevallige nachtelijke ontmoeting tussen de ik-persoon en haar analyticus, dokter Dreehüs. Een man bij wie ze drie keer per week op de sofa ligt, van wie ze de werkkamer kent en de dandyeske overhemden.

Nu ze hem in het wild tegenkomt, dronken, in de buurt van een schimmig café, gaat ze onmiddellijk aan de slag om de ontmoeting in haar geheugen te prenten - 'gebaren en gezichtsuitdrukking, zijn enigszins extravagante kostuum, de manier waarop hij ons een vuurtje gaf, glimlachte en losjes op afstand bleef.'

Er gebeurt iets in het echte leven en het moet acuut worden opgeslagen voor later gebruik. Om over te kunnen schrijven.

Toen de colleges verschenen, had Hermann al zes boeken gepubliceerd. Het eerste, Zomerhuis, later (1998), werd een bestseller. Een verhalenbundel over een groep jonge mensen, aanhikkend tegen het begin van de rest van hun leven, feestend, verwachtend, uitstellend. Het was Hermanns eigen generatie, rondhangend in het zomerhuis van haar eigen grootmoeder - een verhaal, dus, parallel aan haar eigen leven.

Maar Hermanns opmerking wijst niet zomaar in de richting van autobiografisch proza. Dat parallelle schrijven van haar gaat vele kanten op. Soms levert het fictie op, waarbij de wortels van het eigen leven voor de lezer onherkenbaar zijn. Soms is het explicieter en essayistischer maar speelt juist ook fictie weer een rol. De 'personages' in de essays zijn even fijnzinnig gevormd als in haar proza, en de werkelijkheid erin doet zich aan de auteur vaak helemaal niet zo werkelijk voor.

Dat de analyticus zomaar op straat rondloopt, is voor de auteur eerder surrealistisch. 'Ik was ervan uitgegaan dat dokter Dreehüs niet bestond. Dat hij een soort mot was, die zich voor de duur van een analysesessie materialiseerde tot een persoon.'

Oftewel: in ieder genre manifesteert Hermann zich vooral als verteller. Een moment, een personage, en los geht's. Geen ruis, geen lange aanloop. Ook in haar nieuwe roman Thuishaven, misschien wel haar mooiste, heel sterk van sfeer, helder én geladen, gaat het zo.

Prachtige beginzin: 'Toen, in die zomer bijna dertig jaar geleden, woonde ik in het westen en ver weg van het water.' We hebben nog geen flauw idee wat 'die zomer' is, maar we zijn meteen mee. Er volgt een verhaal over een ontmoeting van de ik-figuur, een jonge vrouw, met een man die zegt: 'U bent klein. Precies goed voor mij.'

Hij blijkt goochelaar te zijn, op zoek naar een assistent voor de truc van de doorgezaagde vrouw. Zij gaat met hem mee, als doorzaagbare vrouw, op een schip naar Singapore.

Het valt zomaar op tafel, grillig, vreemd maar in eenvoudige zinnen verteld, om twintig pagina's verder te eindigen met: 'Ja. Dat was het, dat wilde ik je vertellen.' Daarna begint de rest van de roman, de vrouw is dertig jaar ouder, de goochelaar lijkt verdwenen.

Schrijven imiteert volgens Hermann het leven en dat leven vat ze vervolgens samen als 'het verdwijnen van dingen, het voortdurend achterblijven, het onscherp worden, het oplossen van de beelden', nadat ze heeft verteld. Vanzelfsprekend is dus dat haar thema: verdwijnen, weg zijn. In alles.

Om te beginnen in haar stijl, die elliptisch is, met korte zinnen, brokkelig, afgewisseld met lange, beeldende lijnen. Ze laat gangbare leestekens weg en haar personages zijn mensen van wie we vooral veel níét weten. Mensen met gaten in hun geschiedenis of in zichzelf.

In de verhalenbundel Lettipark leidt dat tot quasi-alledaagse maar soms bijna Kafka-achtige verhalen met raadselachtige, soms dreigende leemtes en details die een eigen leven gaan leiden. De boeken die een vrouw bij haar analyticus (dezelfde als in het essay?) op zijn bureau ziet liggen en die ze interpreteert als verborgen aanwijzingen binnen haar therapie. Een lugubere barak die zich schuilhoudt achter een stuk golfplaat in Odessa.

In een ander verhaal vindt een vrouw een vakantiefoto terug waarbij ze vaststelt dat de hele bijbehorende vakantie in nevelen is weggeglipt. 'In feite staan we daar nog steeds, tot op heden, op blote voeten en hand in hand op het terras van dat huis op het eiland.'

Maar er is ook het verhaal over een vader (haar echte vader?), een hoarder in een minuscuul appartementje dat van onder tot boven is volgestouwd met spullen - een plek waar juist niets afwezig is, integendeel alles moet blijven, opgetast in hoger en hoger wordende stapels. 'Mijn vader is heel lang ziek geweest', schrijft Hermann dan. 'Dat moet ik er wel bij zeggen.'

Hij verbleef in psychiatrische ziekenhuizen en verdween daar dan uit. Kwijt. Tot hij werd gevonden en de dochter hem ophaalde. Het verdwijnende teruggebracht naar een plek waar ze vat op had: een appartementje waar de dochter kon aanbellen. Of: een verhaal dat de dochter kon schrijven?

In Thuishaven keert de hoarder terug, nu als ex-echtgenoot van de hoofdpersoon. Het plot van de roman is compact: vrouw trekt zich terug in een huis aan de kale, onbarmhartige kust in het boomloze noorden van Duitsland. Geen buren, pas een heel eind verder een huis met daarin ook één vrouw. In het dichtstbijzijnde dorp het café van haar broer en verderop de boerderij van een zwijgzame boer, die ze ondanks zijn gruwelijke stallen met duizenden opeengepropte varkens woest aantrekkelijk vindt.

Met de vrouw uit het huis naast haar raakt ze bevriend, een vriendschap die leven in haar dagen brengt en humor in het verhaal. In het café van haar broer werkt ze terwijl ze toeziet hoe hij zich verliest in een giftige liefde. En met de varkensboer krijgt ze een verhouding. Hij helpt haar met de aanleg van een marterval in haar huis, ze bewondert zijn zware naakte lichaam en eet in zijn troosteloze keuken aardappels, bloemkool, schnitzel.

'Ben je hier weleens weggegaan', vraagt de vrouw. 'Hij zegt, nooit. Nooit weggegaan, geen reis gemaakt, nooit ergens anders geweest. Ik zou ook niet weten waarom.'

Onder het verhaal van het nieuwe leven dat de vrouw begint, borrelt het vroegere. Met haar ex-man wisselt ze zachte, onderzoekende brieven uit en met hun dochter heeft ze sporadisch een videocall. De dochter verdween, begrijp je gaandeweg - uit de stad waar ze woonden, uit het land, uit het leven met haar ouders. Ze weten niet waarheen, op zeker moment is ze begonnen haar coördinaten te sturen, meer niet.

Is de vrouw opnieuw begonnen omdat haar dochter vertrok? Wat maakt haar zo eenzelvig, waarom kiest ze een landschap waarvan je hard en verdrietig wordt, waarom valt ze op mannen die aan de rand van het leven bewegen, de een opgesloten in een huis vol spullen, de ander naast duizenden krijsende dieren? En wat doet het naargeestige verhaal over het doorgezaagde meisje in dit boek?

Tegen het eind krijgt de vrouw een brief van de gewezen echtgenoot waarin hij haar vertelt over haar verleden, wie ze was, hoe ze was, wat ze deed met de goochelaar en zijn kist. Het klopt niet, denkt ze. Wat hij vertelt, klopt niet. Maar de brief schiet haar terug naar haar jeugd, waarin ze dag na dag met haar broer op de gang in het trappenhuis van hun flatgebouw op hun moeder zaten te wachten, urenlang. Verwaarloosd en murw. Een zo pijnlijke herinnering dat je begrijpt dat terugdenken en vervormen hier samengaan. Dat deze vrouw gestempeld is door ervaringen met weg zijn, achtergelaten zijn. Dat de geschiedenis met de dochter wellicht een selffulfilling prophecy is.

Wellicht. Hermann zelf duidt dit niet, ze kijkt wel uit. Ze schrijft een roman over iemand die weerbarstig en gebarsten is, een nieuw verhaal, stoer, vaak ook heel geestig, en ja, wellicht parallel aan haar eigen leven.

Maar waar je dat bij andere schrijvers die dat doen vaak zien kunt, schemerend tussen de regels door, is dat bij Hermann op een wonderlijke manier niet zo. Zij lijkt juist te verdwijnen in haar personages, als de doorgezaagde vrouw in de kist over wie ze aan het einde vertelt dat ze 'iets van zichzelf in die kist was kwijtgeraakt. Ze had het gevoel dat een deel van haar er nog steeds in lag, een wezenlijk en niet te benoemen gedeelte.'

Een weggelaten deel, waarover je niet kunt schrijven en beter zwijgt.

FICTIE

Judith Hermann

Thuishaven

Uit het Duits vertaald door Herman Vinckers. Meridiaan Uitgevers; 200 pagina's; € 22,00.

NBD Biblion

Bookarang (AI samenvatting)
Een gevoelige roman over een vrouw die een nieuw begin maakt door afgelegen aan zee te gaan wonen en daar in een traag ritme nadenkt over haar toekomst. Nadat haar dochter is verhuisd en haar huwelijk geëindigd, besluit de vrouw opnieuw te beginnen in het noorden van Duitsland, in een huisje aan zee. Ze schrijft brieven aan haar ex-man over haar gesteldheid, terwijl ze zich langzaam openstelt voor haar nieuwe omgeving. Voorzichtig sluit ze vriendschappen en ze overweegt een liefdesaffaire. Ondertussen speelt de vraag of ze zich op deze plek kan aarden, of dat ze toch verder moet trekken. Met literair vakmanschap en in mijmerende stijl geschreven. Judith Hermann (1970) is een Duitse (scenario)schrijver. Ze won verschillende Duitse literatuurprijzen. Eerder schreef ze onder andere de romans ‘Kiezels’ (2023) en ‘Lettipark’ (2016)

Trouw

Begrafenishumor over de falende mens
Harmen van der Meulen - 14 juni 2025

Als 'het geluid van een nieuwe generatie', zo werd Judith Hermann binnengehaald toen ze in 1998 in Duitsland debuteerde met de verhalenbundel Zomerhuis later. De bundel werd ruim 250.000 keer verkocht en vertaald in zeventien talen. Een ongekend succes voor een verhalenbundel.

Lid van een nieuwe generatie was Hermann zeker: ze was 28 toen, geboren in West-Berlijn, bij het vallen van de Muur was ze 19. Misschien dat haar personages daardoor wat losgeslagen overkomen, op een verbeten manier bevrijd. Zeker in het titelverhaal, bevolkt door kunsttypes, eindtwintigers, recreatieve drugsgebruikers, min of meer functionerende alcoholisten. Jonge, vrije mensen, die niets hoeven en niet per se iets willen.

Het boek ademde het hedonisme van de jaren negentig, een zorgeloosheid die niet voort kon duren: in alle negen verhalen is of gaat er iets voorbij - een liefde, een leven, een moment waarop een kans gegrepen had kunnen worden.

In Hermanns verhalen klonk de nieuwe generatie, maar ook de stem van een schrijver die haar klassiekers kent. Bij het ontvangen van de gerenommeerde Kleist-Preis in 2001 noemde ze haar voorbeelden: Salinger, Capote, Carson McCullers. Voor één verhaal (Het einde van iets) leende ze de titel van Hemingway. In een van de verhalen, Hunter-Tompson-muziek, is het een bejaarde versie van de bijna-gelijknamige Amerikaanse auteur, die op de vraag van een meisje waarom hij in een aftands hotel woont, antwoordt: 'Omdat ik weg kan gaan. Iedere dag, iedere ochtend mijn koffer pakken, de deur achter me dichttrekken, gaan.'

De rusteloosheid keert als thema terug in Hermanns zojuist vertaalde nieuwste roman: Thuishaven, met 100.000 verkochte exemplaren in Duitsland opnieuw een bestseller. Een gescheiden vrouw, moeder van een dochter die net uit huis is, begint een nieuw leven op het platteland. Ze raakt bevriend met haar al drie keer gescheiden buurvrouw Mimi, begint iets met Mimi's broer Arild, een varkensboer, en werkt in het café van haar broer Sascha, een eindvijftiger die verliefd is op een getroubleerd meisje van twintig, Nike.

Kenmerkend voor Hermanns werk, zowel de verhalen als haar romans, is dat ze zuinig is met informatie: al het overbodige laat ze achterwege, aan uitleg doet ze nauwelijks. Waarom de verteller van Thuishaven precies van haar man is gescheiden, of waar haar reizende dochter naartoe onderweg is, blijft het hele boek onduidelijk, en als ze - pas op pagina 125 van de 200 - opmerkt dat ze 'zevenenveertig' is, voelt dat haast als een revelatie.

Ze doseert bewust, schreef Hermann in haar vorig jaar verschenen, autobiografische boek Kiezels. Ze weet alles over haar personages ('geboorte, herkomst, kindertijd, jeugd, ouderdom en geheim'), maar die voorgeschiedenis voor de lezer concretiseren noemt ze 'storend': 'Het verhindert de blik op het wezenlijke, de concentratie op het moment'.

Hermann toont zich daarmee een adept van de 'ijsbergtheorie' van Hemingway: alleen het topje is zichtbaar, de rest ligt onder het oppervlakte, en het is aan de lezer om zich de hele berg voor te stellen. Dat vergt inzet, die niet iedere lezer zal willen of kunnen leveren. Maar wie wat wel doet, wordt beloond.

Een beloning vormt het mededogen waarmee Hermann - door de ogen van haar verteller - haar personages beziet: als volledige mensen, gebrekkig, maar in hun gebrekkigheid ook prachtig. Zie deze beschrijving van Mimi, als de verteller met haar naar zee fietst om te gaan zwemmen: 'Mimi zit zo scheef op haar zadel dat het lijkt alsof ze dronken is, haar rok is omhooggekropen en geeft haar blote dijen prijs, ze rijdt dwars over het dorpsplein, alles behoort haar toe'.

Met die ene bijzin - 'alles behoort haar toe' - typeert Hermann de levenshouding van Mimi, als iemand die ook na drie mislukte huwelijken met een opgeheven hoofd door het leven gaat en zo respect afdwingt.

Van haar broer Sascha heeft de verteller geen hoge dunk, ze noemt hem 'een pocher, een leegloper'. Helaas voor hem is het object van zijn gedoemde verliefdheid, Nike, dezelfde mening toegedaan. Nike heeft een traumatische jeugd gehad, waarin ze regelmatig door haar moeder in een kist werd opgesloten, soms dagenlang. Als Sascha haar zegt dat hij haar de wereld wil laten zien, reageert ze afwijzend.

'Ze zegt tegen mijn broer, je kunt me helemaal niets laten zien. Wat kun jij nou eigenlijk. Nada. Hou toch op. Je bent niets. Van de jaren in de kist heeft ze kennelijk wel iets opgestoken.'

Van dit soort opmerkingen is Hermanns werk vergeven, je zou het begrafenishumor kunnen noemen, de harde grappen van mensen die weten hoe het is om klappen te krijgen. Zoals de verteller, die in gedachten tegen haar dochter opmerkt: 'bijna alles in het leven mislukt, Ann, en ik weet waar ik het over heb, maar natuurlijk zeg ik dat niet'.

Bijna alles in het leven mislukt, en toch kunnen we niet anders dan het blijven proberen; die tragische waarheid staat in Thuishaven centraal.

De Frankfurter Allgemeine bestempelde Thuishaven samen met in dezelfde tijd verschenen boeken van Kristine Bilkau en Juli Zeh als 'dorpsliteratuur': het zouden romans zijn 'over overprikkelde stedelingen die naar het platteland trekken, waar hun sores botsen met die van de dorpelingen'. Een beschrijving die vast opgaat voor de 'coronaroman' Onder buren van Juli Zeh, die graag werkt met vet aangezette maatschappelijke tegenstellingen, maar geenszins voor het boek van Hermann, die als schrijver veel meer psycholoog is dan socioloog.

Voor Hermann draait het om een andere kloof, die tussen mensen onderling. De kloof tussen een vrouw en haar broer, tussen een moeder en haar dochter, tussen een man en een vrouw. En om hoe mensen die kloof - iedere dag weer en tegen beter weten in - uit alle macht proberen te overbruggen.